Cees had mij uitgenodigd in zijn huis. Natuurlijk moet je dat bij de eerste keer niet doen, geheel af te raden, maar hij lijkt me ongevaarlijk en regels zijn er om van af te wijken. Hij pikt me op van het metrostation Holendrecht, waar hij in een fiatje op me wacht.
Ik kom uiteindelijk aan bij een weelderig landhuis aan de Vecht omringd door een tuin met tennisbaan en een heus prieel erin. Heel geschikt om in te schijven, gaat er door me heen.
Cees duikt de keuken in en ik mag in de tuin bij de fontein gaan zitten. Hij beweegt zich onophoudelijk tussen terras en keuken en nu zie ik het pas: hij sloft, hij tilt zijn voeten niet op. Zou ik daar op den duur aan gaan wennen? Ik vrees van niet.
Zoals wel vaker oude mannen doen pakken ze een kwartier voor etenstijd een stuk kabeljauw uit de diepvries en gooien dat in kokend water, kieperen aardappeltjes uit een zakje in de pan en met een kant en klare sla van Appie H. lijkt het heel wat. Ik geef hem een complimentje, hij fikst het toch allemaal maar.
Cees eet heel vlug, en dat vind ik moeilijk. Waarom moet dat in zo’n razend tempo? Een beetje praten is toch veel gezelliger? ‘Wil je een toetje?’ vraagt hij terwijl ik nog aan de vis zit. Als hij het ijsje als een speer naar binnen werkt zie ik een beetje ijs langs zijn kin lopen. Ik veeg het af met mijn servet, als bij een kind.
Dat had ik misschien niet moeten doen: ‘En nu gaan we knuffelen,’ zegt hij en sloft resoluut mij voor naar de zitkamer. Uit beleefdheid (één van mijn valkuilen) loop ik achter hem aan. In de prachtige salon staan vele foto’s van zijn overleden vrouw, die ons van alle kanten toelacht.
Cees heeft zijn kleren in een mum van tijd uit. Uit mijn ooghoeken zie ik zijn lichaam: twee kaasprikkers met een aardappel erbovenop. Ik ga er maar even bij zitten. Wat te doen? Huidhonger gaat er door me heen, de man heeft huidhonger. Ik moet hier misschien niet te licht over denken. Hij heeft haast. Vanuit mijn tas probeer ik op mijn telefoon de metro tijden te checken.
Cees zit inmiddels bloot achter de vleugel, begeleidt zichzelf trefzeker en zingt uit volle borst ‘Meisjes van dertien, achter op de fiets…’ ‘Paul was een goede vriend van me,’ licht hij toe. Er gaat een belletje bij me rinkelen. Meestal zijn vrienden ongeveer even oud en Paul van Vliet is onlangs op 87-jarige leeftijd overleden. Na ‘laatste wens’ zeg ik, ‘Kom Cees, zullen we gaan, anders mis ik mijn laatste trein.’
Eenmaal weer in het Fiatje zegt Cees: ‘Ik heb wat gejokkebrokt over mijn leeftijd, maar toen ik zag dat je naar mijn voeten keek, werd ik wat onzeker. Ik krijg ze niet meer omhoog.’ ‘Ik vergeef je,’ zeg ik recht uit mijn hart, ‘een leugentje om bestwil doet iedereen wel eens Cees. En dank voor de fijne avond.’ Ik ren de stilstaande roltrap op en ben nog net op tijd voor de laatste rit.